Voorproefje

VOORPROEFJE


Hieronder twee  van de ruim 100 hoofdstukjes uit “EIGEN WEG“. Mijn autobiografie die in november 2014 is verschenen. Zie ook bij Boeken.

 

HET KAARTENHUIS

 

Restaurant ‘Het Kaartenhuis’ heette zo omdat twee bekende acteurs en gastronomen er hun naam aan hadden verpacht Hans Kaart en zijn oom Johan Kaart. Ze kwamen hoogst zelden binnen en wat nou hun precieze relatie was ben ik nooit achter gekomen. Er was nog een andere zanger. Een echte entertainer aan de piano. Toen ik mijn vader vertelde dat ik met Albert de Booij werkte begon hij aan een medley van diens radiosuccessen eindigend met het befaamde bevrijdingslied ‘Trees heeft een Canadees’, dat ik wel kende maar niet wist dat het van mijn pianocollega in Het Kaartenhuis was. Albert was door diepe dalen gegaan door de drank en  alle andere bedreigingen die op de loer liggen om een populaire zanger ten gronde te richten. Dat was bij Albert aardig gelukt en toen hij de hoop had opgegeven en bordenwasser was geworden bij restaurant Erasmus op het Stadhuisplein werd hij daar gesignaleerd door twee voormalige collega’s die hem de weg terug wezen naar zijn geliefde vak. Hij werd uitgenodigd om een cruise mee te maken met de Willem Ruys en aan boord de passagiers te amuseren met zijn oneindig repertoire. Hij kende werkelijk alles wat er van hem werd gevraagd. ‘Zing het es effe een stukkie voor,’ vroeg hij dan en vervolgde het lied dan compleet met de tekst in het Engels, Frans of Duits. Maar niemand herkende de woorden meer. Hij maakte ter plaatse onverstaanbare teksten die heel aannemelijk klonken maar van geen kant op het origineel leken.
Zijn eigen vooroorlogse Nederlandse repertoire toen hij nog bij de VARA triomfen vierde zong hij ook nog. Hij moet ruim in de zeventig geweest zijn en toen ik aan Len en Fred vertelde met wie ik werkte waren ze aangedaan. ‘Ja, zo hoort dat te gaan in dit oude vak. Het groentje mag het afkijken van de Ouwe Rot.’
De Willem Ruys had tijdens de cruise ook  nog even voor het Zuidzee eilandje Pitcairn gelegen, het eiland waar de muiters van de Bounty terechtkwamen en de hoofdman van het eiland en zijn gevolg waren aan boord geweest voor een begroeting. Natuurlijk heette de hoofdman Fletcher Christian, afstammeling van de leider van de muiterij. En hij en Albert hadden toen samen enorme lol gehad aan de piano.
Maar nu we het toch over anekdotes hebben: Wie schetst onze verbazing dat op zekere zaterdagavond dat oude opperhoofd met een gevolg ‘Het Kaartenhuis’ binnenkomt voor een groepsdiner. Hij was bij de volgende cruise uitgenodigd mee te gaan om toch eens de wereld buiten Pitcairn te bekijken. Het was hem allemaal erg tegengevallen. Hij werd gek van de drukte in alle steden die hij had moeten bezichtigen en ook aan boord was het hem veel te druk, vertelde hij Albert en mij later. De laatste pijl op de boog van zijn gastheren was om hem mee te nemen naar Het Kaartenhuis, naar Albert de Booij en dat maakte alles weer goed. Het werd een dolle avond en eigenlijk had ik er weinig meer mee te maken. Die twee ouwe lullen maakte een keet van jewelste. Fletcher begon ook op de piano te slaan en Albert vond het prachtig en probeerde de improvisatie van het opperhoofd te ondersteunen met passende akkoorden waardoor het af en toe zelfs echt leek of er Stille Zuidzee quatre mains gespeeld werd. Na een tijdje zei de gerant  dat ik eigenlijk wel naar huis mocht gaan, maar ik wilde van die malle voorstelling niets missen. Dat bleek ook nog een mazzeltje want die twee piassen gaven het plotseling op, sloegen elkaar op de schouder en vielen gearmd op de stoelen aan de dinertafel neer en sukkelden zo ongeveer in slaap. Ik kon toch nog een half uurtje zingen voor de paar gasten die met de hele vertoning niets te maken hadden gehad.

DE VLAAMSE ANTIQUAIR

Het was destijds gebruikelijk dat je na een optreden meteen het afgesproken honorarium cash kreeg uitbetaald. Zelfs als je in een radioprogramma had opgetreden liep je bij vertrek even binnen in de loge naast die van de portier van de studio en daar zat de betaalmeester. Je noemde je naam, hij haalde uit een grote la een envelop tevoorschijn, je moest een papier ondertekenen en de inhoud van de envelop controleren. Een strookje met de inhoudingen was er ook altijd en je reiskosten werden onbelast uitbetaald. Met de schnabbels in Vlaanderen was het nog iets lucratiever want ze wisten daar nooit antwoord als je vroeg hoe dat met de belasting zat. ‘Voor mij  zijde nie gewest’, klonk het gewoonlijk. Een hoogst enkele keer is me daar toch overkomen dat er na de voorstelling helemaal geen geld was en dan waren wat mij betreft de rapen gaar. Zo ben ik een keer mee naar huis geweest met een jonge organisator die me bijna in tranen vertelde dat ze te weinig aan reclame voor de voorstelling hadden gedaan, dat er daarom zo weinig mensen waren komen opdagen en hij me niet kon betalen uit de recette. ‘Dan moet je het maar bijpassen uit eigen zak’, vond ik, maar die bleek hij niet te hebben. Zijn vader wel dus ging ik met hem mee naar huis, bleef overnachten in een belendend hotel en ging de volgende morgen met vader naar de bank. Tja… een harde les, maar ik was tenslotte ook niet helemaal naar Kortrijk gereden om me door een jeugdige nietsnut te laten gebruiken. Had ik wel een fan minder, maar wel het geld dat hij me had beloofd. Het mooiste was wel die keer dat er een grote manifestatie was geweest in een betrekkelijk klein dorp in Vlaanderen, net over de grens. We bewoonden toen een zomerhuisje in West Brabant, dus ik had niet eens reiskosten bedongen. Als ik die gitaar niet had moeten meenemen had ik wel op de fiets kunnen gaan. Het was een heel druk feest in een grote zaal en ook op een buitenterrein met een podium. Eerst een half uur binnen en daarna op het buitenpodium. Al met al een zware klus en het was ook nog eens een warme zomerdag. Toen ik klaar was meldde ik me bij het organisatie bureau in de veronderstelling dat ik daar mijn gage zou ontvangen. Maar daar kreeg ik te horen dat het zou worden overgemaakt en of ik maar mijn bankrekening wilde achterlaten. Dat ik betoogde dat zoiets toch heel ongebruikelijk was en ik bovendien alleen een bankrekening in Nederland had, maakte weinig indruk. Het waren de regels en daarvan kon niet worden afgeweken. Ik vroeg een eindverantwoordelijk persoon te spreken en werd voorgesteld aan een joviale vent die me al meteen complimenteerde met mijn fantastische optreden en me daarbij iets te vriendschappelijk op de schouder sloeg. Hij vertelde dat hij zelf ook in de kunst werkzaam was. Hij was kunsthandelaar en antiquair in een naburig dorp.
‘Maar we gaan u zeker betalen, alleen er is geen geld op dit moment,’ zei hij.
‘Maar ik heb toch al die mensen  hun kaartje zien kopen vanmiddag. Dat hebben ze toch ook met bankbiljetten en munten betaald. Dat ligt daar toch in die kassa huisjes?’ wierp ik tegen.
Maar nee, dat werd om veiligheidsreden steeds naar de bank gebracht door een koerier. En mocht ik problemen hebben met het omwisselen van franken naar guldens dan kon ik toch maar het beste een rekening openen bij een Belgische bank. Kort en goed ik kon mijn girorekening achterlaten en dan had ik binnen een week mijn geld. Zogezegd zo gedaan, er was geen andere mogelijkheid.
Toen ik na twee maanden dat geld nog steeds niets binnen had leek het me verstandig om de antiquair eens op te zoeken, het was vakantie, ik had alle tijd en kon het best gebruiken. Het zou niet moeilijk zijn die antiekwinkel  van mijn hartelijke vriend  te vinden. Dat lukte ook zonder mankeren en toen ik  die zaak binnenstapte was ik inderdaad onder de indruk van de collectie antiek die daar was uitgestald:, mahonie kasten en stoelen en tafels met krulpoten, klokken, Tiffany schemerlampen, fraai geëmailleerde gietijzeren haarden en eiken kerkbankjes. Aan de wanden hingen schilderijen en antieke borden in tin en Majolica porselein en op een dressoir stond een mooie Majolica apothekerspot. Vooral het Majolica had mijn aandacht en toen de mevrouw die me te woord had gestaan op zoek ging naar de eigenaar van al dat moois had ik de gelegenheid dit fraaie aardewerk nader te bestuderen. Ik wist er wel iets van, bijvoorbeeld dat het al in de 5e eeuw in Voor-Azië werd gemaakt. Door de Arabieren was het via  Spanje in Mallorca terechtgekomen en later werd het in Italië gemaakt en kreeg het de naam Majolica. De exemplaren die ik hier kon bezichtigen waren zeker Italiaans, bedekt met tinglazuur waarop de fraaie decoraties waren aangebracht. De pot schatte 17e eeuws,  toen dit type veel werd gebruikt door apothekers. Ik werd van mijn onderzoekje afgeleid door geruzie in een kamer achter de winkel en direct daarna kwam de mevrouw zeggen dat meneer niet te spreken was, hij was net weggegaan en ik moest maar eens een andere keer terugkomen. Ik voelde dat er iets heel erg fout zat hier. En om de zaken te forceren deed ik iets wat nog heel verkeerd had kunnen uitpakken. Ik vertelde de verkoopster dat ik nog geld tegoed had van haar werkgever…(‘nee, het is m’n man’), dat ik daar nu al twee maanden op wachtte en dat ik  dan maar in nature iets uit de winkel zou meenemen als betaling. Ik pakte de majolica pot voorzichtig op en wandelde ermee de winkel uit. Nog vóór ik terug was bij mijn auto kwam schreeuwend mijn rondborstige vriend en festival organisator mij achterop. Hij was woedend, dreigde met de politie en wilde de pot uit mijn handen trekken.
‘Als je me nu eindelijk betaalt krijg je hem meteen terug. Als je deze wilt afpakken laat ik ‘m hier op de kasseien van je parkeerplaats vallen.’
Zijn jovialiteit scheen hem volledig verlaten te hebben. Hij brieste en riep dat hij geen geld in huis had. Ik hield dreigend de pot omhoog en mat met mijn ogen de afstand tot het plaveisel.
‘Maar nondeju, ge gaat dat toch niet doen, idioot! Ik ga wel naar de bank’, riep hij en wilde mij het ding toch afpakken, wat ik hem belette.
‘Ik rij wel achter je aan naar de bank en daarna steken we dan gelijk over’, zei ik zo bedaard als ik kon, stapte in mijn auto en sloot de portieren. Ik merkte dat ik behoorlijk over de zenuwen was geraakt, maar had toch wel het idee dat het recht aan mijn kant was. Hij reed behoedzaam voor mij uit, steeds omkijkend of ik hem wel volgde met zijn mooie Majolica apothekerspot naast me op de voorbank.
Eenmaal voor de deur van de bank was het pleit gauw beslecht. Hij zwaaide met de bundel bankbiljetten, ik draaide mijn portierraampje open, pakte het geld en ik gaf hem zijn onbetaalbare antieke kunstwerk  terug.
‘U ga ik nooit meer vragen voor ons festival’, beet hij me toe terwijl ik het raampje weer dichtdraaide.
‘Ik treed ook alleen op tegen contante betaling of gratis voor liefdadigheid en jij komt voor geen van beide in aanmerking. Jij komt dus helemaal niet meer aan de beurt bij mij,’ zei ik nog en reed regelrecht naar het Trappistenklooster in de buurt om een krat Tripel te halen. Broeder Portier was erg vriendelijk en we hebben er samen één genomen op het welzijn van de Zangers, de Trappisten en welja joh… de Antiquairs.

 

 

Reacties zijn gesloten.